zoeken

Opstelling en gebruik

Algemene maatregelen machineveiligheid

  • Machines moet u zo opstellen dat zij niet kunnen omvallen, verschuiven of oververhit raken. De gebruiker en de machine mogen geen hinder ondervinden van overige personen en/of transport.
  • Instabiele machines (hoge machines met een relatief kleine voet) zijn verankerd aan de vloer.
  • Stel een procedure op 'melding tekortkoming gereedschap of machine' en maak deze bekend en eenvoudig vindbaar voor medewerkers en studenten die met gereedschap en/of machines werken.
  • Alle machines moeten een aan-/uitknop hebben (of een hendel, schakelaar of ander bedieningssysteem). Het aanzetten van een machine moet alleen via die knop (hendel/schakelaar) mogelijk zijn. Bediening door onopzettelijke handelingen wordt voorkomen.
  • Bewegende, scherpe, uitstekende, zeer hete of zeer koude onderdelen van machines en installaties zijn voorzien van veiligheidsinrichtingen die risico’s als knel-, snij- plet- of brandgevaar wegnemen:
    • materieel: zoals vaste omkasting, vaste schermen, geschakelde deur, beweegbare schermen met blokkeerinrichting al dan niet met vergrendeling
    • immaterieel zoals lichtschermen en sensoren en schakelmatten, camerasystemen.
  • Bewegende delen waar bijna nooit iemand in de buurt komt, bv van de aandrijving, kunnen worden omkast al dan niet met een geschakeld luik of geschakelde deur. Als er regelmatig toegang of bereikbaarheid noodzakelijk is, zijn beweegbare schermen met blokkeerinrichting of immateriële veiligheidsinrichtingen vereist.
  • De afschermingen zijn zodanig geplaatst dat ze niet eenvoudig te omzeilen of buiten werking te stellen zijn. Klik hier voor meer informatie.
  • Voor gebruik van arbeidsmiddelen moeten deze door de gebruiker worden geïnspecteerd om te beoordelen of het middel niet is beschadigd en de eventuele beveiligingen aanwezig en intact zijn.
  • Een machine moet veilig kunnen worden stopgezet en moet voorzien zijn van een noodstop. (Dit laatste geldt niet voor machines waarbij het risico niet verminderd zou worden door de noodstopinrichting).
    • De noodstop moet eenvoudig bereikbaar te zijn voor de machinebediener en omstanders.
    • De zichtbaarheid moet goed zijn: rood van kleur op een gele achtergrond.
    • Het inschakelen van de noodstopvoorziening moet leiden tot een veilige situatie; dat kan betekenen dat delen van de machine onder spanning of druk blijven staan als dit voor de veiligheid beter is (denk aan vacuümhefsystemen).
    • De noodstop moet de aandrijving of spanning afzetten en de machine stilzetten door een geremde stop van de bewegende delen.
    • De bediening moet plaatsvinden door één handeling (bijvoorbeeld een klap).
    • Na bediening moet de noodschakelaar in de uitgeschakelde stand blijven staan.
    • Bij het opheffen van de uitschakeling mag het uitgeschakelde deel van de installatie niet in één handeling weer worden ingeschakeld; dit moet gebeuren in twee handelingen: resetten van de noodstopvoorziening en inschakelen van de machine met de aan-uitknop.
    • Toevallige bediening van de noodstopschakelaar moet worden voorkomen.
  • De noodstop, beveiligingen en aarding van een machine moeten regelmatig getest worden: minstens eenmaal per jaar en zo nodig vaker, afhankelijk van de risico’s en het gebruik. Leg de vereiste testfrequentie per machine vast en noteer de resultaten van de testen in een logboek of onderhoudssysteem.
  • Apparatuur, machines en processen waarbij schadelijke gassen, dampen en stof vrijkomen worden voorzien van een afzuiging.
  • Voor instellen, schoonmaak, onderhoud en reparatie moet de machine druk- en spanningsloos gemaakt worden en ook veiliggesteld van andere energiebronnen.  Bv door een vergrendelbare schakelaar.
  • Bij onoverzichtelijke machines wordt een ‘lock-out tag-out try-out procedure’ opgesteld en toegepast. Die voorkomt dat tijdens schoonmaak-, instel-, storings-, of reparatiewerkzaamheden door een medewerker of student, de machine door een ander persoon weer wordt aangezet. (Vaak is de kern van deze procedure dat degene die werkzaamheden verricht aan de machine in het bezit is van de sleutel van de vergrendelde werkschakelaar, of dat de toegang tot de besturing van de machine op een andere manier is vergrendeld.)
  • Mogelijke statische elektriciteit wordt afgevoerd door middel van aarding.
  • Aansluitkabels, invoerpunten en snoeren zijn onbeschadigd. Voor snoeren geldt dat deze niet over de vloer liggen en tegen trek zijn ontlast.
  • Permanent opgestelde machines hebben een vaste elektrische aansluiting.
  • Elektrische apparatuur in vochtige ruimtes heeft de juiste uitwendige bescherming tegen vocht. Op het apparaat is de mate van bescherming herkenbaar door de symbolen regenwaterdicht (IP X3); spatwaterdicht (IP X4).
  • Vast aangesloten machines zijn voorzien van een nulspanningsbeveiliging. Deze voorkomt dat een machine of installatie na een stroomstoring weer in beweging komt als de storing is opgeheven. De machine moet door een bewuste handeling weer worden ingeschakeld.
  • Schakelkasten zijn afsluitbaar en alleen toegankelijk voor bevoegden.
  • Machines worden alleen gebruikt voor het doel waarvoor ze bestemd zijn.
  • De bij de machine behorende documentatie (onderhoudsboek, handleiding) dient goed te worden bijgehouden.
  • Machines mogen alleen worden gebruikt door docenten en studenten die daartoe geïnstrueerd zijn.
  • Op de werkplek dient rondom machines zodanige loop- en werkruimte aanwezig te zijn, dat men eenvoudig om de machine kan werken of lopen zonder gedwongen te worden de machine te benaderen. 
  • Op de werkplekken moet de orde en netheid optimaal zijn (schoon en zonder obstakels).
  • Tijdens het gebruik van machines door studenten dient te allen tijde deskundig personeel aanwezig te zijn om toezicht te houden (docenten en/of technisch onderwijsassistenten). Het aantal toezichthouders is afgestemd op:
    • de groepsgrootte
    • het niveau van kennis en kunde (ervaring, bekwaamheid) van de studenten
    • de afmeting, vorm en indeling van de praktijkruimte
    • het aantal werkplekken en machines
    • de aard en de risico’s van de werkzaamheden

Het aantal toezichthouders is maatwerk. Op basis van bovenstaande criteria wordt per onderwijssituatie aangegeven op welke wijze en eventueel met welke middelen toezicht wordt gehouden.
Toezicht vindt met name plaats door direct toe te zien op de te verrichten werkzaamheden. Waar nodig worden studenten op onveilig gedrag aangesproken.

  • Zorg voor een gelijkmatige verlichting van de werkplek. In praktijkruimten is dat minimaal 750 lux (conform NEN 12464-1). Voorkom dat door het stroboscopisch effect van TL-verlichting onvoldoende zicht is op draaiende delen van machines. Vervang de TL-verlichting door bv. Ledverlichting daar waar dit aan de orde is.
  • Schakelaars, bedieningsmiddelen, leidingen en reservoirs moeten zijn voorzien van een duidelijk en eenduidig opschrift, dat de functie en gevaren aangeeft.
  • Bij gevaarlijke machines zijn goed leesbare pictogrammen aanwezig die aangeven welke risico’s er zijn, welke handelingen verboden zijn en welke persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen moeten worden. Of er zijn overzichtelijke instructiekaarten opgehangen waarin de risico’s en te nemen maatregelen met korte teksten en pictogrammen zijn weergegeven.

 

Terug naar overzicht