zoeken

Gevaarlijke stoffen

Bij sommige werkzaamheden binnen de hogeschool kunnen medewerkers en studenten worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen. Dit kunnen stoffen zijn die worden ingekocht bij een leverancier (bijvoorbeeld verf, schoonmaakmiddelen), maar ook stoffen die bij de werkzaamheden vrijkomen (bijvoorbeeld lasrook en houtstof). Afhankelijk van het gebruik en de specifieke eigenschappen van de stof kan bij blootstelling gezondheidsschade optreden. Opname van gevaarlijke stoffen in het lichaam kan optreden via de luchtwegen, de huid, de ogen of door inslikken.

Ingekochte gevaarlijke stoffen zijn herkenbaar aan het gevaarsymbool op het etiket.

pictogrammen gevaarlijke stoffen

Inhoud

Beleid gevaarlijke stoffen

De hbo-instelling legt een register aan van alle gevaarlijke stoffen waarmee door medewerkers en studenten gewerkt wordt en laat in het kader van de RI&E een meting door een deskundige of erkende beoordeling uitvoeren (zie maatregel 2: Registratie gevaarlijke stoffen en maatregel 3 Blootstellingsbeoordeling). Benodigde maatregelen moeten worden bepaald volgens de Arbeidshygiënische strategie/STOP-methode (zie maatregel 1).

Door de Zelfinspectietool ‘Gevaarlijke stoffen’ van de Nederlandse Arbeidsinspectie in te vullen krijgt een hbo-instelling inzicht in hoeverre haar beleid inzake gevaarlijke stoffen voldoet aan de wettelijke voorschriften.

Maatregelen

Maatregel 1: Toepassen arbeidshygiënische strategie, ofwel het STOP-principe

De arbeidshygiënische strategie geeft de volgorde aan die volgens de Arbowet moet worden toegepast bij het nemen van arbomaatregelen. Een lagere stap mag alleen genomen worden als de stappen daarboven redelijkerwijs niet van de werkgever gevergd kunnen worden of als die de blootstelling onvoldoende terugdringen. Bij gevaarlijke stoffen werkt die aanpak als volgt:

  1. Als eerste stap wordt steeds bezien of een gevaarlijke stof vervangen kan worden door een minder gevaarlijk product, bijvoorbeeld door gebruik van oplosmiddelvrije verf, soldeertin zonder lood en kwartsvrije natuursteen. Het gaat hier om Substitutie.
    Ook kan een werkwijze worden aangepast zodat er geen gevaarlijke stof vrijkomt, bijvoorbeeld lassimulatie in de lessituatie, of blokken laten knippen in plaats van zagen.
  2. Ten tweede wordt nagegaan op welke wijze de verspreiding voorkomen kan worden; met gerichte afzuiging, ventilatie en gebruik afzonderlijke ruimtes voor werkzaamheden met gevaarlijke producten. Dit zijn Technische maatregelen.
  3. Ten derde wordt de blootstelling per persoon verminderd, bijvoorbeeld door afwisseling van taken. Dit worden Organisatorische maatregelen genoemd.
  4. Als sluitstuk wordt bekeken welke Persoonlijk beschermingsmiddelen (PBM) vereist zijn (zoals een handschoen of een masker). Dat is alleen aan de orde als tijdelijke maatregel of als bovenstaande maatregelen niet mogelijk of niet toereikend zijn. Het type persoonlijke beschermingsmiddel moet zijn afgestemd op de aard van de betreffende gevaarlijke stof en aan de mate van blootstelling.

Het  STOP-principe kent dus de volgende stappen:
1. Substitutie  2. Technische maatregelen 3. Organisatorische maatregelen 4. PBM
     
NB. Bij kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR-stoffen) gelden strengere eisen bij het toepassen van de arbeidshygiënische strategie/STOP-methode. Zie daarvoor de tekst in deze arbocatalogus over CMR-stoffen.

Maatregel 2: Register gevaarlijke stoffen

  • Er bestaat een register van alle aanwezige gevaarlijke stoffen binnen de onderwijsinstelling:
    • naam van de stof (en bij een mengsel: ook de samenstelling; de namen en gewichtspercentages van de componenten)
    • gevaar of gevaren (de H-zinnen)
    • grenswaarde (bij een mengsel: grenswaarden van de componenten)
    • soort werk (bij welke taken en handelingen kunnen werknemers aan de stof worden blootgesteld?)
    • wijze van blootstelling (via inademing, via de huid of via de mond)
    • meetstrategie en resultaten van de beoordeling van de mate en duur van de blootstelling
    • de maatregelen die de organisatie heeft genomen.

NB. Het is aan te raden om eerst te zorgen dat niet gebruikte stoffen uit het bedrijf verwijderd worden en verder ook te borgen dat er geen nieuwe stoffen op eigen initiatief door medewerkers of de afdeling inkoop weer in het bedrijf worden binnen gebracht.

  • Voor kankerverwekkende en mutagene stoffen geldt een aanvullende registratieverplichting, namelijk:
    1. de reden waarom het gebruik van een kankerverwekkende of mutagene stof of het toepassen van een kankerverwekkend proces voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is
    2. de hoeveelheid van de kankerverwekkende of mutagene stof die per jaar wordt gebruikt of op voorraad is
    3. een lijst van alle werknemers die (kunnen) worden of zijn blootgesteld aan de kankerverwekkende en/of mutagene stof
    4. de preventieve maatregelen die zijn genomen om de blootstelling van werknemers aan de kankerverwekkende of mutagene stoffen te minimaliseren
    5. de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen.
  • Voor reprotoxische stoffen geldt eveneens een aanvullende registratieverplichting, namelijk:
    1. de hoeveelheid van de stof die per jaar wordt gebruikt of die de onderwijsinstelling op voorraad heeft
    2. het aantal werknemers dat kan worden blootgesteld.

Maatregel 3: Blootstellingsbeoordeling

De werkgever stelt per werksituatie vast in welke mate werknemers aan een stof worden blootgesteld.

NB. Bij sommige stoffen zijn bij het door de leverancier geleverde Veiligheidsinformatieblad (VIB) bijlagen met blootstellingscenario’s opgenomen. Als men in uw bedrijf volgens dit scenario werkt, dan kunt u deze bijlage gebruiken bij de blootstellingsbeoordeling.

Voor de blootstellingsbeoordeling zijn er twee mogelijkheden:

  • Er worden op een deskundige manier, conform NEN 689, metingen verricht om de blootstelling te bepalen, bijvoorbeeld door medewerkers uit te rusten met een ‘kastje’ dat de blootstelling registreert.
  • Het bedrijf maakt gebruik van een geaccepteerde beoordelingsmethode om tot schattingen te komen. Doorgaans zijn dat digitale instrumenten waar de gebruiker de specifieke gegevens van de eigen werksituatie kan invullen. Door gebruik te maken van dit instrument zijn geen metingen nodig. Zoals  Stoffenmanager, ECETOC-TRA (zoals gebruikt door Toxic) of de Advanced Reach Tool (ART). En in de arbocatalogus voor de metaalsector (www.5xbeter.nl) is een erkende tool opgenomen om zonder metingen de blootstelling aan lasrook te beoordelen.

De blootstellingsbeoordeling moet worden getoetst door een kerndeskundige, met name een arbeidshygiënist.

Door de blootstelling te meten of te beoordelen voldoet de werkgever aan de verplichting tot het laten uitvoeren van een nadere inventarisatie gevaarlijke stoffen, als onderdeel van de RI&E. Zorg voor een goede vastlegging van de metingen of beoordelingen.

Als met veel stoffen wordt gewerkt, begin dan met de stoffen die het meeste risico opleveren. Werk daarna stapsgewijs verder, totdat alle gevaarlijke stoffen geïnventariseerd en beoordeeld zijn.

Zo’n meting of beoordeling van de blootstelling is overigens niet nodig als gewerkt wordt volgens een erkende Veilige Werkwijze, zoals die bijvoorbeeld in de metaalsector is vastgesteld.
Een meting of beoordeling brengt per stof de blootstelling aan het licht waar de werknemers en studenten via hun luchtwegen mee te maken hebben. De resultaten worden in het register vastgelegd en vervolgens vergeleken met publieke of private grenswaarden. Publieke grenswaarden zijn te vinden in bijlage 13 van de Arboregeling. (Deze grenswaarden gaan over concentraties in de lucht. Stoffen die ook gemakkelijk door de huid heen kunnen dringen, kunnen een aanduiding H krijgen.)
Voor gevaarlijke stoffen waar geen publieke grenswaarden voor vastgesteld zijn, dient de instelling met deskundige ondersteuning zelf op een gedegen manier te bepalen aan welke concentratie een werknemer of student ten hoogste blootgesteld mag worden. Vaak kunnen buitenlandse normen en veiligheidsinformatiebladen van de leverancier hierbij behulpzaam zijn. 

Als de gemeten of beoordeelde blootstelling de grenswaarde niet overschrijdt of benadert, kan aangenomen worden dat de gezondheidsrisico’s beheerst zijn. Zo niet, dan zullen meteen (tijdelijke) maatregelen getroffen moeten worden. Omvangrijke aanpassingen kunnen worden opgenomen in het plan van aanpak.

Als ‘redelijkerwijs’ niet van een werkgever gevergd kan worden om de maatregelen te nemen die de blootstelling aan gevaarlijke stoffen onder het niveau van de grenswaarde brengen, moet hij via een stappenplan in het plan van aanpak bij de RI&E aangeven hoe en op welke termijn de grenswaarde wel haalbaar is. Ook moeten tussentijdse beschermende maatregelen worden vermeld. Bij kankerverwekkende en mutagene stoffen werkt dit redelijkerwijsbeginsel anders: daar is vervanging van de stof vereist als dat technische mogelijk is. Economische motieven mogen hier geen rol spelen.

Maatregel 4: Voorraad, opslag en afval

Zie onder opslag gevaarlijke stoffen.

  • De gevaarlijke stoffen zitten in de originele verpakking met het originele etiket.
  • In de praktijkruimte zijn niet meer gevaarlijke stoffen op verantwoorde manier opgeslagen dan voor direct gebruik noodzakelijk is (de dagvoorraad), mits deze alleen bestaan uit verdunde oplossingen.
  • Voorraadvorming op of onder tafels is niet toegestaan.
  • Voorraden van gevaarlijke stoffen in verpakking, brandbare en giftige stoffen zijn niet in de praktijkruimte opgeslagen.
  • Bronnen van gevaarlijke stoffen zijn in voldoende mate van mensen in tijd en/of plaats gescheiden, bijvoorbeeld in aparte spuit-, droog-, opslag- en overtapruimtes of ontvettingsbakken.
  • Gevaarlijk afval zamelt de hbo-instelling in naar soort, in goed herkenbare, deugdelijke afsluitbare vaten.
  • Voor de opslag van gasflessen worden de daarvoor geldende regels gevolgd.

Maatregel 5: Regels, procedures en voorlichting

  • Alle werkprocessen, handelingen, machines en incidentele situaties waarbij gevaarlijke stoffen worden gebruikt, kunnen vrijkomen of ontstaan, zijn bekend.
  • De werkgever stelt regels en procedures vast voor het omgaan met gevaarlijke stoffen, reiniging van de werkplek en persoonlijke hygiëne waaraan medewerkers zich moeten houden. Daarbij is ook de omgang met gevaarlijke stoffen in praktijkruimten betrokken.
  • Situaties waarbij opname (via inademen, huidcontact of inslikken) van gevaarlijke stoffen mogelijk is, zijn bekend. Denk niet alleen aan reguliere werk- en leersituaties, maar ook aan blootstelling bij onderhoud, reparatie en schoonmaak.
  • De medewerkers en studenten zijn voorgelicht over de risico’s en gezondheidseffecten van de gevaarlijke stoffen waaraan ze kunnen worden blootgesteld
  • Actuele concentraties waaraan studenten en personeel worden blootgesteld, zijn bekend.
  • Bij het onderdeel Praktijkruimtes zijn regels, procedure en voorlichting bij het onderwerp ‘Gevaarlijke stoffen’ specifiek uitgewerkt per praktijkruimte. Ook zijn daar de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen weergegeven.

Maatregel 6: Afzuiging en ventilatie

  • Lokale bronnen van gevaarlijke stoffen zijn voorzien van plaatselijke afzuiging, zoals -zonder volledig te zijn-: een afzuigkap boven ets- en ontvettingsbaden, afzuiging van houtstof op houtbewerkingsmachines, zuurkasten bij laboratoriumwerkzaamheden, lasrookafzuiging en afzuiging op kunststofcabines en verfspuitcabines.
  • De praktijkruimte moet voorzien zijn van mechanische ventilatie. Het vereiste ventilatievoud (= het aantal verversingen van de ruimte-inhoud per uur) is afhankelijk van de mate van en soort verontreiniging.

Maatregel 7:  Voorschriften bij zwangerschap en borstvoeding
De zwangere medewerkster of medewerkster die borstvoeding geeft wordt bij de arbeid niet blootgesteld aan stoffen die de gezondheid van henzelf en/of hun (ongeboren) kind kunnen schaden. Tot die stoffen worden in elk geval gerekend: de stoffen die via de moeder het ongeboren kind of de zuigeling kunnen bereiken, waaronder alle mutagene, kankerverwekkende en voor de voortplanting giftige stoffen. De stoffen waar we hier over spreken zijn te herkennen aan de volgende waarschuwingszinnen op het etiket of veiligheidsinformatieblad:

  • H 340: Kan genetische schade veroorzaken
  • H 341: Verdacht van het veroorzaken van genetische schade
  • H 350: Kan kanker veroorzaken
  • H 351: Verdacht van het veroorzaken van kanker
  • H 360: Kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden
  • H 361: Wordt ervan verdacht de vruchtbaarheid of het ongeboren kind te schaden
  • H 362: Kan schadelijk zijn via borstvoeding

De beroepsvereniging van bedrijfsartsen (NVAB) heeft een richtlijn Zwangerschap, Postpartumperiode en Werk uitgebracht. Hierin staan suggesties voor het omgaan met chemische stoffen, biologische agentia en zwangerschap.

Maatregel 8:  Persoonlijke beschermingsmiddelen

  • De hogeschool heeft een overzicht opgesteld van de werkplekken en werkzaamheden waar persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM's) nodig zijn (adembescherming, handschoenen, jassen, veiligheidsbrillen etc.). Ook is bepaald hoe vaak de PBM’s vervangen worden.
    PBM's worden alleen voorgeschreven indien bronaanpak of technische en organisatorische maatregelen niet mogelijk of niet afdoende zijn. Het streven is zo min mogelijk afhankelijk te zijn van PBM's.

  • Benodigde PBM’s worden door de hogeschool gratis ter beschikking gesteld. De hogeschool is ook verantwoordelijk voor het geven van goede instructie én voor het toezien op de naleving van voorschriften rond PBM’s.

  • De plaatsen waar het verplicht is om PBM’s te dragen zijn aangegeven met een bord of sticker.

  • De PBM’s worden schoon gehouden en goed opgeslagen om te voorkomen dat ze tot ongewenste blootstelling leiden. Medewerkers en studenten zijn hierover geïnstrueerd.

  • Bij de keuze van PBM's wordt rekening gehouden met deze vragen:
    • Beschermen deze PBM's goed tegen het risico waar ze voor bedoeld zijn? (zijn materialen bestand tegen de chemicaliën, filtert het masker voldoende e.d.)
    • Veroorzaken de PBM's geen nieuwe risico's? ( kun je elkaar nog verstaan, wordt het zicht niet belemmerd, veroorzaakt het handschoenmateriaal geen gevaar voor allergie, kunnen de handschoenen of werkkleding gegrepen worden door draaiende delen.)
    • Zijn de PBM’s comfortabel voor de gebruiker? (Betrek gebruikers bij de keuze van het type beschermingsmiddel.)

Maatregel 9:  Noodvoorzieningen
De praktijkruimte en andere werkruimte waar met chemische stoffen wordt gewerkt beschikt over noodvoorzieningen die zijn afgestemd op de werkzaamheden die daar plaatsvinden. Denk aan een standaardpakket met één of meerdere brandblussers bij de uitgangen, blusdeken, nooddouche, oogdouche. Nooduitgangen leiden naar een goed begaanbare vluchtroute met noodverlichting die met goed zichtbare pictogrammen is aangegeven.

Of een noodstroomvoorziening nodig is, hangt af van de evaluatie van de risico’s, zoals brand, materiële schade, explosiegevaar en effecten op de bedrijfscontinuïteit. Denk aan detectieapparatuur voor gassen of brand, de borging van ventilatie/afzuiging. 

M.b.t. oog- en nooddouche gelden de volgende maatregelen:

  • Er is in de praktijkruimte in de directe nabijheid waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen die ontplofbaar, ontvlambaar, vergiftig, bijtend of sensibiliserend zijn, een nooddouche aanwezig en ook een oogdouche of oogspoelflessen.
  • Nood- en oogdouches mogen niet op een doodlopend deel van een waterleidingsysteem staan. De oog- en nooddouches worden wekelijks doorgespoeld.
  • Indien gebruikgemaakt wordt van oogspoelflessen, dan worden deze jaarlijks gecontroleerd op houdbaarheid.
  • De oog- en nooddouche zijn steeds goed bereikbaar en aangegeven met pictogrammen.

Maatregel 10  Veiligheidsinformatiebladen en werkinstructiekaarten

De leverancier van gevaarlijke stoffen is verantwoordelijk voor de bijlevering van een veiligheidsinformatieblad, ook wel SDS (Safety Data Sheet) genoemd. Hierin staat onder meer aangegeven welke eigenschappen de stof heeft, welke risico’s er zijn en welke voorzorgsmaatregelen nodig zijn. Van alle ingekochte gevaarlijke stoffen moeten actuele Nederlandstalige veiligheidsinformatiebladen op papier of digitaal beschikbaar zijn op de werkplek en in de praktijkruimte. Geef per gevaarlijke stof de voornaamste informatie uit een veiligheidsinformatieblad op een overzichtelijke manier weer in een werkinstructiekaart. Liefst met foto’s en pictogrammen en met weinig tekst. Een werkinstructiekaart hangt goed zichtbaar bij de werkplek waar de stof wordt gebruikt.

Gevaarlijke stoffen in praktijkruimtes

Bij de het onderdeel Praktijkruimtes zijn de specifieke maatregelen voor het thema gevaarlijke stoffen per praktijkruimte verder uitgewerkt.

Kankerverwekkende en andere zorgwekkende stoffen (CMR-stoffen)

In hbo-instellingen kan men op sommige plaatsen blootgesteld worden aan kankerverwekkende stoffen zoals lasrook, kwartsstof, styreen, houtstof en asbest.

  • Bij de omgang met kankerverwekkende, mutagene en reprotoxische stoffen (CMR-stoffen) gelden hoge eisen om risico's op kanker, schade bij voortplanting en veranderingen aan erfelijk materiaal te voorkomen. Kankerverwekkende en mutagene stoffen moeten worden vervangen. Alleen als vervanging technisch onmogelijk is, mag er onder onderstaande strikte voorwaarden met deze stoffen gewerkt worden. Economische motieven mogen bij deze afweging geen rol spelen.
    Is vervanging niet mogelijk, dan is het 'ALARA'-principe (as low as reasonably achievable) van toepassing. Bovendien moeten maatregelen worden genomen volgens de arbeidshygiënische strategie/STOP-principe.

  • Zie ook de informatie over de extra registratieverplichtingen van kankerverwekkende stoffen

  • Arbobesluit artikel 4.11 t/m 4.21 (Aanvullende voorschriften kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen)
  • Arbobesluit artikel 4.11  -  Definitie
  • Arbobesluit artikel 4.12  -  Schakelbepaling
  • Arbobesluit artikel 4.13  -  Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie
  • Arbobesluit artikel 4.15  -  Lijst van werknemers
  • Arbobesluit artikel 4.16  -  Grenswaarden 
  • Arbobesluit artikel 4.17  -  Voorkomen van blootstelling; vervangen
  • Arbobesluit artikel 4.18  -  Voorkomen of beperken van blootstelling 
  • Arbobesluit artikel 4.19  -  Beperken van blootstelling
  • Arbobesluit artikel 4.20  -  Hygiënische beschermingsmaatregelen
  • Arbobesluit artikel 4.21  -  Melding abnormaal blootstellingsniveau

Maatregelen bij CMR-stoffen

Maatregel 1: RI&E

In de RI&E heeft de hbo-instelling vastgesteld welke medewerkers werken met welke CMR-stoffen, in welke ruimten, in welke hoeveelheden et cetera. Het Arbobesluit 4.13 ‘Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie’ is daarbij gevolgd. Ook is nagegaan of de CMR-stof vervangen kan worden en zo niet: dat er geen grenswaarden worden overschreden. Zie verder maatregel 2: Register Gevaarlijke stoffen.

Maatregel 2: Gebruik

De hbo-instelling past de arbeidshygiënische strategie toe. Deze algemene aanpak is bij kankerverwekkende en mutagene stoffen in de wetgeving strenger uitgewerkt: vervanging van de stof is hier vereist als dat technische mogelijk is. Economische motieven mogen hier geen rol spelen.

  • De hogeschool gebruikt zo min mogelijk kankerverwekkende, reprotoxische en mutagene stoffen. Middelen met CMR-stoffen worden niet gebruikt als er alternatieven beschikbaar zijn zonder deze stoffen. Kies bijvoorbeeld voor het verwijderen van stickerresten, lijm, graffiti reinigingsproducten zonder CMR-bestanddelen.
  • De hogeschool bant processen waarbij kankerverwekkende stoffen vrijkomen zo veel mogelijk uit.
  • Voor elke kankerverwekkende en mutagene stof is nagegaan, in onderstaande volgorde:
    1. Is de stof te vervangen door een andere stof?
    2. Kan de verwerking van de kankerverwekkende stof in een gesloten systeem plaatsvinden?
    3. Is puntafzuiging (of ruimteventilatie) mogelijk om de verontreinigde lucht voldoende bij de werkplek weg te zuigen?
    4. Zijn de medewerkers met andere technische of organisatorische maatregelen zo veel mogelijk afgeschermd van de bron waar kankerverwekkende stoffen voorkomen?
    5. Als de voorgaande maatregelen technisch niet uitvoerbaar zijn, moet de hogeschool persoonlijke beschermingsmiddelen verstrekken.

Per kankerverwekkende of mutagene stof dienen de antwoorden op bovenstaande vragen vastgelegd te worden in het register gevaarlijke stoffen.

De hbo-instelling moet een registratie bijhouden van werknemers en studenten die bij hun werk kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende en mutagene stoffen. Deze gegevens worden veertig jaar bewaard.

Maatregel 3: Afzuiging
Stofvormige kankerverwekkende stoffen, zoals houtstof en lasrook, worden direct afgezogen naar de buitenlucht (puntafzuiging); van deze lucht vindt geen recirculatie plaats.

Asbest

Asbest is een gevaarlijke stof. Inademen van vezels kan ernstige gezondheidsschade, zoals longkanker of kanker aan het buikvlies, veroorzaken. Asbest bevindt zich voornamelijk in gebouwen, installaties of apparatuur van vóór 1994. Bekende plaatsen in schoolgebouwen waar asbest veel is gebruikt, zijn bijvoorbeeld:

  • het dakbeschot
  • de dakplaten
  • het isolatiemateriaal om kanalen en leidingen
  • de wanden en deuren in de ketelruimte
  • oude machines en apparatuur
  • de deurpanelen
  • de vloerbedekking.

Zolang er geen asbestvezels in de lucht kunnen komen en er geen beschadiging van het materiaal optreedt, kan het asbest blijven zitten. Zoek bij verbouwingen vooraf uit of er onderdelen met asbest moeten worden gesloopt of aangetast. Als er een vermoeden is van de aanwezigheid van asbest, met name gebouwen van vóór 1994, moet er voorafgaand aan de verbouwing of sloop een gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf worden ingeschakeld. En als bij een verbouwing, renovatie of sloop alsnog onverwacht asbest wordt aangetroffen, moet het werk worden stilgelegd. De werkplek moet afgezet worden en een daartoe gecertificeerd bedrijf moet een asbestinventarisatie uitvoeren.

De hbo-instelling dient inzicht te hebben in de aanwezigheid van asbest in schoolgebouwen van vóór 1994, om nieuwe situaties met blootstelling aan asbestvezels te voorkomen.

Normen en wetgeving

  • De hbo-instelling heeft -waar de aanwezigheid van asbest niet is uit te sluiten- een inventarisatie naar asbest uitgevoerd in het gebouw. Als het asbest op welke wijze dan ook een risico vormt, wordt dit verwijderd. Asbestverwijdering is uitsluitend toegestaan door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf, tenzij het een sanering in risicoklasse 1 betreft. Voorafgaand aan de verwijdering geldt wel altijd een meldplicht.
  • Arbobesluit artikelen 4.37 t/m 4.57: Arbeidsomstandighedenbesluit / Aanvullende voorschriften asbest.

NB. Naar verwachting zal in 2024 of 2025 nieuwe regelgeving rond asbestverwijdering van kracht worden, waarbij de te nemen maatregelen meer zijn afgestemd op de risico’s van het betreffende asbest. De onderstaande maatregelen passen bij de regelgeving van vóór die wijziging van de regelgeving.

Maatregelen Asbest

Maatregel 1: Inventarisatie
De hogeschool laat inventariseren of er mogelijkerwijs asbest in de gebouwen is verwerkt. Als het vermoeden van asbest aanwezig is, voert een gespecialiseerd bedrijf een asbestinventarisatie uit (deze bedrijven zijn te vinden op de website van Stichting Ascert).

Maatregel 2: Verwijderen van asbest

De hogeschool zorgt ervoor dat asbest dat een risico vormt, wordt verwijderd door een gespecialiseerd bedrijf. Voorafgaand aan iedere asbestsanering dient een asbestinventarisatie te worden uitgevoerd door een daartoe gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf (enkele uitzonderingen op die regel zijn te vinden in artikel 4.54b van het asbestverwijderingsbesluit). In het asbestinventarisatierapport wordt de sanering ingedeeld in een risicoklasse: risicoklasse 1, 2 of 2A. De risicoklasse-indeling is afhankelijk van het soort asbestmateriaal en de risico's bij het verwijderen. Een sanering in risicoklasse 2 en 2A moet altijd door een daartoe gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf worden uitgevoerd. Dit zijn over het algemeen saneringen met hoog tot zeer hoog risico waarbij bewerkingen aan het materiaal nodig zijn. 

Het asbestinventarisatiebedrijf bepaalt de risicoklasse van de sanering. Op grond van het uitgebreide saneringsplan dat dat bedrijf opstelt, voert een gecertificeerd saneringsbedrijf de sanering uit. Voor de start van het werk dient dit door het gecertificeerde asbestverwijderingsbedrijf bij het Landelijk Asbestvolgsysteem aangemeld te zijn. Op het werk uit risicoklasse 2 en 2A ziet een deskundige toezichthouder asbest toe. Ook alle saneerders moeten gecertificeerd zijn. Na afloop van de sanering dient een daartoe bevoegd bedrijf een vrijgavemeting uit te voeren. Afhankelijk van de resultaten van deze meting wordt de locatie al dan niet vrijgegeven.

Bij saneringen in risicoklasse 1 is het niet verplicht om een gecertificeerd asbest­verwijderings­bedrijf in te zetten. Het gaat dan om saneringen met een laag risico, met name het verwijderen van hechtgebonden materialen die niet bewerkt hoeven te worden en die niet zijn aangetast of verweerd en die zonder verspanende bewerkingen en/of breuk te verwijderen zijn. Zoals een losse plantenbak of een losse plaat. Wanneer de werkzaamheden voltooid zijn, moet er door middel van een visuele inspectie worden vastgesteld of er geen asbest meer aanwezig is; daarna wordt de betreffende werkplek vrijgegeven voor andere werkzaamheden. Verwijdering van asbest van risicoklasse 1 moet uiterlijk twee  dagen van tevoren aangemeld worden bij de Nederlandse Arbeidsinspectie met een meldformulier asbestverwijdering.

Maatregel 3: Beheersing van resterend asbest

Als wordt gekozen om asbest (nog) niet te verwijderen, wordt een asbestbeheersplan opgezet en ter instemming aan de MR voorgelegd. Dat asbestbeheersplan bestaat minimaal uit de volgende onderdelen:

  • registratie van aanwezig asbest
  • voorlichten en opleiden van direct betrokkenen
  • eventueel afschermen van asbest
  • veilig onderhoud
  • monitoring van de staat van het asbest
  • aanpak bij calamiteiten en incidenten
  • documentatie.

De hogeschool legt bij aanwezigheid van asbest de resultaten van de inventarisatie zodanig vast dat personen die werkzaamheden aan gebouwen, installaties en apparatuur (laten) verrichten steeds op de hoogte zijn van de aanwezigheid van asbest. Voorafgaand aan het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden, een verbouwing of renovatie geeft de hogeschool aan of in het gebouwdeel asbest is verwerkt. Het verdient aanbeveling waarschuwingsstickers aan te brengen op gebouwdelen en installatiedelen waarin asbest zit, zodat hier niet per ongeluk aan gewerkt wordt.
Als bij werkzaamheden twijfel ontstaat of er asbest aanwezig is, worden de werkzaamheden direct onderbroken.

Opslag gevaarlijke stoffen

De opslag van gevaarlijke stoffen moet voldoen aan PGS 15. Voor de opslag van gevaarlijke stoffen gelden strenge eisen, waarbij de begrippen ‘brandwerend’ en 'onbrandbaar’ centraal staan. Datzelfde geldt voor de opslag van gasflessen.

Op de werkplek of in de praktijkruimte mag alleen de werkvoorraad voor de betreffende dag (de dagvoorraad) zijn opgeslagen, in een gesloten verpakking en voorzien van de juiste etiketten.

Normen en wetgeving

Eisen opslag gevaarlijke stoffen

  • In PGS-15 zijn ondergrenzen opgenomen voor opslag van gevaarlijke stoffen. Voor ontplofbare stoffen geldt een ondergrens van 1 kilo. Bij CMR-stoffen of (zeer) brandbare vloeistoffen ligt de ondergrens bij 25 kilo, bij spuitbussen bij 50 kilo. Onder die ondergrens geldt de hoeveelheid als werkvoorraad. Boven die grens dient er een opslagvoorziening te zijn die voldoet aan onderstaande bepalingen.
  • Sla chemicaliën voor lesdoeleinden en schoonmaakmiddelen gescheiden van elkaar op in verschillende kasten.  
  • Van de opgeslagen voorraad is een register aanwezig met daarin vermeld de soorten en hoeveelheden gevaarlijke stoffen.
  • In de kasten worden de gevaarlijke stoffen naar risico gescheiden; algemeen geldt: brandbare stoffen apart, giftige stoffen apart, oxiderende stoffen apart, corrosieve stoffen apart, zuren en logen gescheiden.
  • Elke kast is voorzien van gescheiden opvangmogelijkheden (lek-/opvangbakken) voor de verschillende opgeslagen vloeistoffen. De opvangcapaciteit bedraagt ten minste 110 procent van de grootste verpakking en ten minste 10 procent van de gezamenlijke inhoud van de verpakkingen.
  • Laat gemorste stoffen (ook in lekbakken) opnemen door absorptiemateriaal ('garagekorrels') en verwijderen conform de regels van afvalscheiding.
  • Binnen twee meter van een kast komt geen open vuur (zoals lassen, bunsenbranders, solderen met vlam, gaspitten en roken) voor. Dit moet met een pictogram zijn aangegeven op de kast.
  • Voor elke 200 m2 vloeroppervlak van een kast moet ten minste één geschikt blustoestel aanwezig zijn met een vulling van ten minste 6 kg/liter.
  • Alleen bevoegden hebben toegang tot de kasten; studenten hebben geen toegang.
  • Stapel verpakkingen alleen als zij daarvoor geschikt zijn en controleer ze regelmatig op lekkage.
  • In de kast wordt niet overgeschonken. Dit gebeurt op een aparte daarvoor in te richten werkplek voorzien van afzuiging.
  • De kasten worden regelmatig gecontroleerd.
  • Een losse kast moet bij aanschaf voldoen aan de norm NEN-EN-14470-1. Dit moet op een productcertificaat staan. Dit certificaat moet de hogeschool bewaren.
  • De kast mag niet in een vluchtroute liggen noch het vluchten belemmeren.
  • Een bouwkundige kast bestaat uit onbrandbaar materiaal voor de vloeren, wanden en afdekking en heeft een brandwerendheid van minimaal zestig minuten. De ventilatieopeningen zijn voorzien van vlamkerende roosters.
  • De vloer en de wanden van de kast vormen een vloeistofdichte bak.
  • De kast wordt geventileerd op de buitenlucht door ventilatieopeningen die diametraal geplaatst zijn.
  • Voorkom opslag voor de ventilatieopening in de kast.
  • Breng goed zichtbare waarschuwingsborden aan, aan de buitenzijde nabij de toegangsdeuren van de kast, die het gevaar van de opgeslagen stoffen aanduiden.

Eisen opslag gasflessen

  • Elke gasfles is voorzien van een gevaaretiket.
  • Elke gasfles is tegen omvallen geborgd.
  • De totale inhoud van een gasflessenbatterij bedraagt niet meer dan 3000 liter.
  • Voor een buitenopslag tegen een gevel gelden de volgende eisen:
    • de gevelmuur is zestig minuten brandwerend;
    • het materiaal twee meter naar links, twee meter naar rechts en twee meter naar boven is eveneens zestig minuten brandwerend en vrij van opslag van ander materiaal.
  • Gasflessen zijn boven het maaiveld opgeslagen, dus zeker niet in kelders.
  • Gasflessen zijn bij voorkeur buiten het gebouw opgeslagen, waarbij de toegang tot de ruimte waarin de gasflessen staan, is afgesloten.
  • Een gebouw als opslagvoorziening is ten minste zestig minuten brandwerend.
  • Sla glasflessen met gassen met gelijksoortige gevaareigenschappen bij elkaar op.
  • Zet zichtbaar beschadigde of lekkende gasflessen apart.
  • Sla lege en volle gasflessen gescheiden van elkaar op.
  • Sla zuurstof gescheiden van brandbare gassen op.
  • Gasflessen waarvan de herkeurtermijn is verstreken worden niet gebruikt.

 De opslagruimte van gasflessen voldoet aan de veiligheidsvoorwaarden:

  • vloer en dak zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal
  • gassen kunnen zich niet onder het dak ophopen
  • de vloer is bij een open opslagvoorziening afwaterend uitgevoerd
  • op de opslagvoorziening is met grote letters (5 cm hoog) het opschrift ‘Openen van afsluiters van gasflessen verboden’ aangebracht
  • natuurlijke ventilatie is gewaarborgd
  • een inpandige opslagruimte heeft aan ten minste één zijde een buitenmuur met deur.
  • de opslagruimte van propaan en butaan voldoet aan de eis dat deze:
    • ten minste 5 meter afstand heeft tot een kelderopening, put of straatkolk
    • ten minste 7,5 meter afstand heeft tot een lage (minder dan 1,5 meter hoog) aanzuigopening van een ventilatiesysteem.

Maatregelen

Maatregel: Voorraad, opslag en afval

  • In de praktijkruimte zijn niet meer gevaarlijke stoffen op verantwoorde manier opgeslagen dan voor direct gebruik noodzakelijk is (de dagvoorraad) en de studentensets, mits deze alleen bestaan uit verdunde oplossingen.
  • Voorraadvorming op of onder tafels is niet toegestaan.
  • Voorraden van gevaarlijke stoffen in verpakking, brandbare en giftige stoffen zijn niet in de praktijkruimte opgeslagen.
  • Sla grote voorraden van gevaarlijke stoffen (samen meer dan 50 liter of kilo) op in speciale ruimtes, zoals kasten, kluizen en gebouwen. Voor deze opslagvoorzieningen geleden specifieke regels, zie onder 'normen en wetgeving'.
  • Zamel gevaarlijk afval in naar soort, in goed herkenbare, deugdelijke afsluitbare vaten.
  • Voor de opslag van gassen gelden speciale regels, zie hierboven onder 'normen en wetgeving'.
Terug naar overzicht